Vrijdag 20 maart 2020

Een virus haalt het leven overhoop: onzichtbaar reëel. Psychologen zouden vooral on-line moeten werken: aflijvig. Waar geen lichaam is, broedt geen virus. Taal is zelf een virus dat woekert; mensen willen spreken.

Sinds woensdag zit iedereen min of meer opgesloten in eigen woonst. T.t.z. de zorgsector en voedingsdistributie blijft in bedrijf net zoals de post, de energievoorziening en het internet. Op korte tijd vierde men de nieuwe helden terwijl overheden hen voorheen schaars bedeelden.

Wij zijn met drie hier thuis en hebben ruimte. De supermarkten leveren het nodige om relatieve afzondering comfortabel genoeg te maken. Anderen jongleren met thuiswerk, stuiterende kinderen en/of zeurende pubers. Seconden duren langer dan voorheen vooral voor wie alleen is.

Straks na ‘t werk, trek in mijn loopschoenen aan. Buiten gaan mag nog maar enkel met een goede reden: noodzakelijke boodschappen of beweging. Ergens heen rijden om te sporten mag dan weer niet. Het beperkt de actieradius. Iedereen kent de spelregels en de angst is groot genoeg om ze te respecteren. Wandelaars doorbreken hun verveling.

Internet verbindt. ‘Dag Oma’ klinkt het vervormd door de kabel. Internet stopt aan de rand van de computer. Aanraken kan er nooit ook al mag het. Je ziet een zucht maar voelt ze niet.

De vas-et-vient van mensen die ik dagelijks zou moeten zien, veranderde met de dreiging. Sommigen bleken mentaal sterker dan gedacht en verkozen thuis te blijven.

De kinderen waarmee ik werkte blijven het best thuis. Doorgaans stuiven ze door het kabinet en grijpen ze hun wereld letterlijk vast. Vaak betrokken ze me in hun onschuldige lijfelijkheid (liefelijkheid). Afstand houden, kan dan niet. Wat anders aangenaam werken is, verviel tot groot gevaar. Mijn agenda rafelt.

Het virus, onzichtbaar venijn, zette reeds enkelen in quarantaine of maakt verplaatsing met het openbaar vervoer onmogelijk. Internet biedt soelaas. Maar telewerken werd volgens sommige richtlijnen voor psychologen de regel. Voor velen vervelde het gesprek tot een tele-praatje. Zo’n scherm lijkt een venster dat tussen mensen inkijk geeft maar weinig contact.

Zelfs al zitten we hygiënisch ver uit elkaar, voel je elkaars lichaam de woorden dragen. Want woorden krijgen niet alles gezegd; het zijn stukjes waarmee men tracht “de ruimte van het leven tot uitdrukking te brengen” (naar Lucebert).

Plichtsgetrouw belde ik hen op of schreef over de sanitaire richtlijnen. Toch liet ik de keuze het risico te nemen om in kabinet te spreken. Vaak verbaasd over de idee om een scherm tussen het spreken en het luisteren in te zetten, verkozen velen te komen.

 ‘In levenden lijve’ heet dat. De psyche heeft een lichaam.

De fletse lentetemperaturen negeer ik en zet de deur wagenwijd open. Doorgaans houdt men zich spontaan ver en raakt men zo weinig mogelijk aan. Toch behandel ik steeds, respectvol voor de sprekers, het onzichtbare reële: Covid-19 in dit geval.

Niet alleen dat virus maar ook ‘het spreken’ heeft een lichaam nodig en ook een lichaam dat tijd neemt en luistert. Een lichaam dat aanwezig is.

Het wederzijds respect blijkt groot genoeg om hygiënisch met het lijden om te gaan.